-
1 Stein
〈m.; Stein(e)s, Steine〉2 pit, steen♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 das könnte einen Stein erbarmen, erweichen • dat zou een stenen hart kunnen vermurwen3 einen Stein schlagen • een stuk, steen slaaneinen Stein setzen • een steen, stuk verplaatsen, een zet doen¶ 〈 informeel〉 bei jemandem einen Stein im Brett haben • bij iemand een wit voetje hebben, bij iemand in de gunst staan〈 spreekwoord〉 wer im Glashaus sitzt, darf andere nicht mit Steinen bewerfen • wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen gooien -
2 Tropfen
Tropfen〈m.; Tropfens, Tropfen〉♦voorbeelden:es regnete dicke Tropfen • het regende (in) dikke druppels2 ein edler, guter Tropfen • een edele, goede (fles) wijn -
3 stet
-
4 steter Tropfen höhlt den Stein
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > steter Tropfen höhlt den Stein
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский